RISICO

Elektrische schok maatregelen

Elektrische schok maatregelen

Maatregelen

  • Aanleg, onderhoud, reparatie en inspectie (bij de meeste apparaten 1x per jaar, maar dit kan per apparaat/installatie verschillen) van elektrische installaties en arbeidsmiddelen mag uitsluitend door deskundige en aantoonbaar gekwalificeerde elektrotechnici worden uitgevoerd:
  • Wijs een installatieverantwoordelijke aan, die verantwoordelijk is voor het in stand houden van het geheel van de installatie met de bijbehorende procedures voor toegang, bediening en uitvoering van werkzaamheden
  • Wijs een werkverantwoordelijke aan die verantwoordelijk is voor het plannen van de werkzaamheden met de juiste uitvoerenden, werkwijze en hulpmiddelen en toezicht, met inbegrip van de bepaling van de risico’s en beschermingsmiddelen.
  • Werkzaamheden worden alleen uitgevoerd door de aangewezen vakbekwame personen of voldoende onderrichte personen.
  • Leken en jeugdigen mogen uitsluitend onder permanent toezicht van tenminste een vakbekwaam persoon werkzaamheden verrichten.

Bij het gebruik van gereedschap of machines: 

  • Voer een visuele controle uit voordat je elektrisch handgereedschap gebruikt. Let hierbij op het snoer, de steker, het huis en de schakelaar. Bij mogelijke gebreken: niet gebruiken en laten nakijken door een deskundig. 
  • Koppel geen verlengkabels aan elkaar. 
  • Rol verlenghaspels altijd volledig uit 
  • Zorg bij aanschaf en voor ingebruikneming dat elektrische apparatuur en installaties altijd aantoonbaar voldoen aan alle geldende eisen en test dit periodiek (minimaal jaarlijks). Het volgen van de onderstaande normen impliceert dat men voldoet aan de gestelde eisen. 
    • NEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties 
    • NEN 3140 Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Laagspanning 
    • NEN 3840 Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Hoogspanning 
    • NEN-EN 50110 Bedrijfsvoering van elektrische installaties 
    • Laat dit door een ter zake gekwalificeerde deskundige testen. 

Bij werken aan elektrische installaties: 

  • Informatie over de elektrische installatie moet actueel en beschikbaar zijn. 
  • Werk met geïsoleerd gereedschap. 
  • Installaties en ruimtes waar het risico van een elektrische schok aanwezig is moeten worden aangeduid met het volgende pictogram. 

Pictogram gevaarlijke elektrische spanning in dit gebied 

  • De ruimte rond schakel- en verdeelinrichtingen moet vrij zijn van obstakels en brandbaar materiaal. Gebruik ruimtes met elektrische installaties niet als opslagruimte. 
  • Metingen worden uitgevoerd om een waarde van een spanning te meten, een storing te zoeken, spanningsloosheid vast te stellen of bij het periodiek inspecteren van elektrische installaties of arbeidsmiddelen. Met veilig meten moet worden bereikt dat de elektrische installatie of het elektrische arbeidsmiddel en de gebruikte meetapparatuur niet worden beschadigd, dat de persoon die de meting verricht geen letsel oploopt en dat na afloop van de werkzaamheden een veilige werksituatie gegarandeerd kan worden.  
  • Bepaal vooraf de risico’s verbonden aan de meting. In een aanrakingsveilige situatie met beperkt kortsluitvermogen (smeltveiligheid max 25A of installatieautomaat 16A)) mogen de risico’s in het algemeen als verwaarloosbar worden beschouwd. 
  • Gebruik voor metingen in een gevarenzone veilige instrumenten met deels geïsoleerde meetpennen (4 mm blank). Gebruik ook in elk geval isolerende handschoenen. 
  • Verklein de gevarenzone door een isolerende, eventueel geaarde, afscherming. 
  • Gebruik hulpmiddelen en beschermingsmiddelen, zoals isolerende handschoenen, schoenen en kleding, oog-of gezichtsbescherming, isolerende matten of afschermingen. Als het risico op kortsluiting of het ontstaan van een vlamboog bestaat is dit essentieel, dan is ook thermische bescherming van belang. 
  • Deze middelen moeten voldoen aan de (inter)nationale of Europese normen.  
  • Metingen waarbij de behuizing of bedieningsorganen van het meetinstrument onder spanning komen te staan zijn niet toegelaten. 
  • De werkplek moet voldoende toegankelijk zijn, goed verlicht en ruim genoeg om te kunnen werken. Ook moet er een vluchtweg zijn. Bij het ontwerp van installaties moet hier al rekening mee worden gehouden. 

Normen 

Binnen de provincies is in principe meestal sprake van werken nabij laagspanning. Laagspanning betreft wisselspanning tussen 50V en 1000V en een gelijkspanning tussen 75V en 1500V. Bij werken met laagspanning zijn vele normen (mogelijk) van toepassing, bijvoorbeeld NEN 1010, NEN 3140, NEN EN 50144, NEN EN 13128, EN 10742, NEN EN 809, NEN EN ISO 5390, NEN EN 50188, NEN EN 1829. Welke norm(en) van toepassing zijn kan per apparaat of situatie verschillen, het is daarom zaak dit aan een elektrotechnische gekwalificeerde deskundige over te laten.  

Werken met hoogspanning (d.w.z. een elektrische spanning boven de 1000 volt wisselspanning  of meer dan 1500 volt gelijkspanning) komt weinig voor bij de provincies. Bijvoorbeeld bij nabij hoogspanningsinstallaties werken is dit aan de orde. In dit geval zijn de minimaal vereiste maatregelen: 

  • Medewerkers dienen goed geïnstrueerd te zijn voordat zij nabij hoogspanningsbronnen werkzaamheden uitvoeren. 
  • Overleg voor het werken in de buurt van hoogspanningsmasten/bronnen met de beheerder van het elektriciteitsnetwerk. 
  • Werk volgens de aangegeven veiligheidsvoorschriften die gelden voor de belaste strook met daarbinnen de gevarenzone. 
  • Stel machines dusdanig op dat het werkgebied geen overlap heeft met de gevarenzone van de hoogspanningsmast. De gevarenzone wordt aangegeven door de beheerder. 
  • Toets periodiek alle werkinstructies en toets of medewerkers bekend zijn met de algemeen gelden regels voor werken met elektriciteit 
  • Werk uitsluitend met apparatuur met een CE-markering 
  • Bedenk dat als apparaten in lijn gekoppeld worden dat ook daar een specifiek CE-markering voor nodig is, ook als alle apparaten afzonderlijk al een CE-markering hebben 
  • Opstelling dient tenminste zó te zijn uitgevoerd, dat “voorbijgangers” niet in aanraking kunnen komen met gevaarlijke spanningen. 
  • Voor de eigen veiligheid van de bij de opstelling betrokken medewerkers draagt ieder voor zich en de groep voor elkaar verantwoordelijkheid. Vraag advies aan een ter zake deskundige. 
  • De VGM contactpersoon heeft tot taak er voor te zorgen dat nieuwe medewerkers gewezen worden op mogelijke gevaren bij opstellingen. 
  • Apparatuur mag alleen buiten diensttijd aan blijven staan indien aangegeven is hoe er in geval van calamiteit gehandeld moet worden. 
  • Overtuig je ervan, dat een elektrisch toestel op de juiste wijze gezekerd is. Monteer nooit zwaardere smeltveiligheden dan die met de juiste waarde. 
  • Bij test- of hulpopstellingen attent maken op aanrakingsgevaar. Bijv. door toepassing van een hekwerkje op voldoende afstand met opschrift en gevaarsymbolen. 
  • Verlengsnoeren e.d. mogen niet op looppaden/routes liggen: daar struikel je over.